info

Je hebt het minimaal aantal bereikt

Winkelwagen (0)

Er zijn nog geen producten in jouw winkelwagen geplaatst.

Voorbeelden uit het boek

 

Uit: De Introductie


Die dolle man
Hebben jullie allemaal wel gehoord van die
dolle man, die op klaarlichte dag de markt
opliep, een lantaarn aanstak, rond rende en
schreeuwde: “ik zoek God!”.
Net als nu in Nederland, waren er veel mensen
op dat plein, die niet in God geloofden
en net als nu begonnen ze allemaal gekkigheid
te verkopen over God, waarop die
dolle man antwoordde: “jullie en ik, wij
hebben hem gedood. God is dood”.
Het lijkt een raar begin van een boek.
Alleen, ik heb dit verhaal niet verzonnen,
maar het komt uit Friedrich Nietzsche’s
boek ‘De Vrolijke Wetenschap’. (2de druk
1886). Bij het lezen van dit verhaal vond ik
het toch eigenlijk te gek voor woorden dat
een filosoof als Nietzsche op een zo weinig
onderbouwde manier een thema als ‘God is
dood’ de wereld in slingerde.
Het is ook een duidelijk voorbeeld van hoe
mensen elkaar napraten. Ga eens na, hoe
vaak de kreet ‘God is dood’ de laatste jaren



is gebruikt en hoeveel van die gebruikers
geen enkel idee hadden dat een dolle man
de eerste gebruiker was van die opmerking.
Dit boek gaat over al dat napraten van mensen.
Iemand beweert iets, waar of onwaar en
in ieder geval neemt een groot deel van de
menigte de opmerking over. Want God is
toch dood.

Onze mening is van belang
Het leven moet leuk en gezellig zijn. Want
wij hebben ons los gemaakt van het denken
van het verleden. We schoppen tegen religie
en de waarden en normen van vroeger aan.
Over van alles hebben wij een eigen mening.
De media steunen ons daarbij en als
het blijkbaar aanspreekt, wordt een mening
breed uitgemeten. Aan bezwaren hebben
we lak. Als het ons past zijn onze voetballers
vandaag helden, morgen waardeloze
zakkenvullers.

 

Uit: Hoofdstuk 8 Leven na de dood

Jeroen Bosch (1450-1516) schilderde
4 panelen van paradijs en hel, die nu
te vinden zijn in het Palazzo Ducate in
Venetië. Een van deze panelen heet ‘De
uitverkorenen varen ten hemel’.


Dan volgt de 20e eeuw, waarin de schrijvers
R. Moody, Mevrouw E. Kübler-Ross,
Melvin Morse, Paul Perry en velen anderen
een aantal van de 25.000 bekende gevallen
van bijna-doodervaringen beschrijven.

 

 

De kleine Durdana
Durdana was in 1968 nog maar 2 1/2
jaar oud. Zij was al een poosje ziek, maar
plotseling zag haar moeder bij haar geen levenstekens
meer. Snel liet ze haar man, die
legerarts was, halen. Ook hij constateerde
de dood. Het leger schreef in het geval van
een overlijden een bepaalde noodprocedure
voor, die hij begon uit te voeren. In zijn
verdriet zei hij steeds opnieuw “kom terug
kindje, kom terug”. Tijdens deze procedure
druppelden de ouders een hartstimulerend
drankje in haar mond. En eindelijk, Durdana
deed haar ogen weer open.
Weken later vroeg Durdana’s moeder haar:
“waar is mijn kleine dochtertje toch naar
toe geweest?”.

Durdana antwoordde: “heel ver weg naar
de sterren”.
“Wat zag je dan?”
“Ik zag tuinen en witte, bruine, blauwe en
groene rivieren”, was het antwoord.
“Was er ook iemand?”, vroeg haar moeder.
“Ja”, antwoordde Durdana, “…je grootvader
en zijn moeder en nog een andere
mevrouw. Ze waren blij dat ik er was, maar
ik hoorde papa steeds roepen ‘kom terug
kindje, kom terug’. Ik zei tegen grootvader
dat papa mij riep, daarop zei grootvader
laten we God vragen of je terug mag. God
vond het goed en zo lag ik weer op jullie
bed”.

 

Uit: Hoofdstuk 15 De Ander

Wij en ‘de ander’
Bovenstaande voorbeelden heb ik beschreven
om te laten zien dat de mens of de
mensheid, altijd weer zich geërgerd heeft
aan andere mensen. Redenen genoeg,
denkt men.
Zwarte, gele of witte huidskleur, gedrag,
cultuur, religie, liberaal, socialist, Duitser
of Japanner, altijd vinden wij, ook ik,
redenen te over om een afstand te scheppen
met anderen. Onze afwijzing of sterker
onze anti gevoelens tot agressie toe, komen
domweg naar boven. Waar in Gods naam
is de oplossing te vinden? Want de consequentie
is strijd - in het klein uitlopend opruzie tot moord, in het groot, terrorisme of
werkelijke gevechten, zelfs oorlog.
God heeft er – denk ik – niets mee te
maken, het zijn de mensen die dit elkaar
aandoen. Want waar had God de mensen
moeten tegenhouden bij feiten uit de geschiedenis?
Toen de Nazi’s gekozen werden?
Toen de oorlog uitbrak? Toen de Nederlanders
de Joden en anderen gevangen
lieten nemen? Of toen een mens gaskamers
bedacht? (zie Gott mit Uns). Of bij al die
subtiele feitjes waarin de ander ons irriteert
of macht over ons probeert te krijgen? Stop
maar, we weten wel beter.